Voor een goed begrip, het voorwerp van deze gedachtewisseling was een document nog van de vorige minister van Onderwijs, Hilde Crevits. Dat dossier was inderdaad als zgn. “mededeling” op de agenda van de vorige Vlaamse regering (d.d. 26 oktober 2018) gekomen en die had er akte van genomen, zoals dat in het jargon daar heet. De tekst van het Strategisch Plan Geletterdheid 2017-2024 was dus al wel een tijdje beschikbaar. In juni 2019 was er een rijkgestoffeerde nulmeting geweest in het kader van de verdere monitoring van het Plan, die vervolgens een bepaald scenario zou volgen.
Het parlementaire verslag zelf is traditioneel nu nog in voorbereiding, maar hierbij alvast een korte, persoonlijke impressie. Je kunt uiteraard, zoals steeds, ook al de video van de integrale vergadering bekijken. Alweer goed voor ongeveer drie uur. Algemeen: het was heel boeiend, leerrijk én politiek erg relevant.
Kwamen aan het woord: Inge Van Acker (directeur, Vlaams ondersteuningscentrum voor het volwassenenonderwijs) en Sara Jaminé (projectleider Strategisch Plan Geletterdheid, Vocvo).
Eigenlijk kan ik deze keer kort zijn.
Spreker Sara Jaminé (N.B. Vocvo-directeur Inge Van Acker kwam slechts beperkt tussen, vooral over de meer algemene situatie van haar organisatie, incl. de besparingscontext) presenteerde haar verhaal heel enthousiast en antwoordde nadien even enthousiast én omstandig op de (klassiek) lange lijst vragen van de politici. Hoed af.
Daaruit haal ik graag een concreet element, met name de zgn. “basisgeletterdheid”, zoals die in het eerdere verhaal van de nieuwe einddoelen voor de eerste graad secundair onderwijs het licht zag. Meerdere politici vroegen daar namelijk naar. Wat vond Sara Jaminé daarvan en moest dat concept doorgetrokken worden naar het basisonderwijs en de tweede en derde graad secundair onderwijs?
Hoewel Sara Jaminé niet zo gelukkig was met de term “basisgeletterdheid” (want zo leek het alsof er ‘onder’ de term van het strategisch plan, “geletterdheid” dus, nog iets anders zat, terwijl zij net “geletterdheid” definieert als wat er minimaal nodig inzake diverse vormen van geletterdheid (voldoende basisvaardigheden inzake taal, rekenen en ICT; overigens, een evolutieve definitie, zoals Koen Daniëls terecht opmerkte) om te kunnen deelnemen aan de samenleving), was zij er wél grote voorstander was om dat concept door te trekken naar de tweede en derde graad van het secundair onderwijs.
Voor het basisonderwijs anderzijds stelde zij dan weer dat voor haar het basisonderwijs eigenlijk in zijn geheel gewoon gelijk is aan basisgeletterdheid. In gewone mensentaal zou je dat inderdaad kunnen vinden. Maar ��basisgeletterdheid” heeft nu eenmaal ook een decretale betekenis gekregen en dan ligt Jaminés stelling toch weer wat moeilijk.
In de marge over die basisgeletterdheid nog dit: momenteel wordt gewerkt aan toetsen voor de basisgeletterdheid, bijvoorbeeld voor Nederlands; dan blijkt zo’n concept toch ook niet zo eenvoudig te zijn voor die toetsen; er mogen voor de doelgroep in kwestie (eerste graad secundair onderwijs) alleen zgn. functionele tekstgenres gebruikt worden in zo’n toets; tekstpassages uit schoolboeken mogen niet; “teksten” uit journaals of kranten mogen niet; tja, als men “functioneel” heel strikt definieert, wat voldoet daar finaal dan wel aan voor deze doelgroep? Niet zo eenvoudig. En voor de concrete toetsvragen mogen alleen vragen naar het onderwerp van de tekst en (alweer) zgn. ‘functionele’ inhoudsvragen. Alweer… niet eenvoudig. Maar ik wijk af.
Nog een tweede element in het gesprek vond ik interessant: de oorzaken voor de constante instroom van nieuwe laaggeletterden (volwassenen dus die niet het minimumniveau bereiken) ondànks de toegenomen scholarisatiegraad. Sara Jaminé verwees in haar antwoord naar mensen met een migratieachtergrond, maar dat was niet de belangrijkste verklaring, wist zij, en ook naar de povere resultaten op de PAV-peiling in het bso van enkele jaren geleden (met ook het werkseminarie na de peiling) . Ik voeg daar nog graag de passage uit het zgn. wetenschappelijk syntheseverslag (p.17-19) aan toe, naast een verwijzing naar een websitepagina waar divers bekend onderzoek over geletterdheid mooi gebundeld wordt, waar Sara Jaminé ook melding van maakte.
Haar remedie van “meer integratie van geletterdheid in praktijkvakken” botste nog even op de gekende (en deels zelfs niet onterechte) scepsis van onderwijscommissaris Koen Daniëls ten aanzien van de integratie van vakken, maar al snel bleek wat ze met haar remedie bedoeld had (aandacht hebben voor taal ook tijdens praktijkvakken zelf, eventueel ook via coteaching).
Het deed me denken aan de ‘oude’ waarheid van “elke leraar is ook een taalleraar” en in tegenstelling tot wat leken maar ook soms leraren zelf daarover denken, gaat die waarheid niet zomaar over “punten aftrekken voor spelfouten in andere vakken dan Nederlands”, maar wel over aandacht voor taalvaardigheid (betekenis en gebruik van (schooltaal)woorden, lees-, luister-, spreek- en eventueel zelfs schrijfvaardigheid) in het kader van het schoolvak in kwestie. Ondanks de ‘ouderdom’ van die waarheid is daarin nog heel wat weg af te leggen.
Reageren op dit commentaar kan bij Wilfried Van Rompaey